Met een Engels werkwoord kun je een zin maar in twee tijden zetten: de tegenwoordige tijd en de verleden tijd. Voor de overige tijden en vormen hebben de werkwoorden hulp nodig.
Je voelt hem al: dat zijn dus de hulpwerkwoorden. En deze worden daar voor gebruikt:
to be - to do - to have - shall & will
to be
1 Met behulp van is, are, was, were plus een werkwoord dat eindigt in -ing maak je de Continuous.
What are you doing?
I was hoping you were coming.
What were you doing yesterday?
Hier vind je uitgebreide informatie over de Continuous
2 Met behulp van is, are, was, were plus een voltooid deelwoord maak je de lijdende vorm (Passive Voice).
You lot are warned, you hear!
The Lotus Elise was stolen yesterday.
These songs were made in the sixties.
Hier vind je uitgebreide informatie over de Passive Voice
to do
1 Met behulp van do en does, maak je vragende zinnen in de onvoltooid tegenwoordige tijd (Simple Present).
Do you have a girlfriend?
Does he like her?
Hier vind je uitgebreide informatie over de Present Simple
2 En met behulp van did maak je vragende zinnen in de onvoltooid verleden tijd (Simple Past).
Hier vind je uitgebreide informatie over de Past Simple
to have
1 Met behulp van have, had plus een voltooid deelwoord maak je de voltooide tijd (Perfect Tense).
After I had bought my new computer, I sold my old one.
Hier vind je uitgebreide informatie over de Perfect Tense
shall & will
1 Met behulp van shall, will plus een werkwoord maak je de toekomende tijd (Future Tense).
He will never make it in time.
Hier vind je uitgebreide informatie over de Future Tense